- Barajar
ActivarDesactivar
- Alphabetizar
ActivarDesactivar
- Frente Primero
ActivarDesactivar
- Ambos lados
ActivarDesactivar
- Leer
ActivarDesactivar
Leyendo...
Cómo estudiar sus tarjetas
Teclas de Derecha/Izquierda: Navegar entre tarjetas.tecla derechatecla izquierda
Teclas Arriba/Abajo: Colvea la carta entre frente y dorso.tecla abajotecla arriba
Tecla H: Muestra pista (3er lado).tecla h
Tecla N: Lea el texto en voz.tecla n
Boton play
Boton play
103 Cartas en este set
- Frente
- Atrás
aandoen
|
deed aan / deden aan, (hebben) aangedaan
|
aankomen
|
kwam aan / kwamen aan, (zijn) aangekomen
|
afwassen
|
waste af / wasten af, (hebben) afgewassen
|
bakken
|
bakte / bakten, (hebben) gebakken
|
beginnen
|
begon / begonnen, (zijn) begonnen
|
begrijpen
|
begreep / begrepen, (hebben) gegrepen
|
behangen
|
behing / behingen, (hebben) behangen
|
bewegen
|
bewoog / bewogen, (hebben) bewogen
|
bezoeken
|
bezocht / bezochten, (hebben) bezocht
|
bijten
|
beet / beten, (hebben) gebeten
|
blazen
|
blies / bliezen, (hebben) geblazen
|
blijven
|
bleef / bleven, (zijn) gebleven
|
breken
|
blak / braken, (hebben) gebroken
|
brengen
|
bracht / brachten, (hebben) gebracht
|
denken
|
dacht / dachten, (hebben) gedacht
|
doen
|
deed / deden, (hebben) gedaan
|
dragen
|
droeg / droegen, (hebben) gedragen
|
drinken
|
dronk / dronken, (hebben) gedronken
|
eten
|
at / aten, (hebben) gegeten
|
gaan
|
ging / gingen, (zijn) gegaan
|
genezen
|
genas / genazen, (hebben) genezen
|
geven
|
gaf / gaven, (hebben) gengeven
|
gieten
|
goot / goten, (hebben) gegoten
|
hangen
|
hing / hingen, (hebben) gehangen
|
hebben
|
had / hadden, (hebben) gehad
|
helpen
|
hielp / hielpen, (hebben) geholpen
|
houden
|
hield / hielden, (hebben) gehouden
|
inbreken
|
brak in / braken in, (hebben) ingebroken
|
innemen
|
nam in / namen in, (hebben) ingenomen
|
kiezen
|
koos / kozen, (hebben) gekozen
|
kijken
|
keek / keken, (hebben) gekeken
|
klimmen
|
klom / klommen, (hebben) geklommen
|
komen
|
kwam aan / kwamen aan, (zijn) gekomen
|
kopen
|
kocht / kochten, (hebben) gekocht
|
krijgen
|
kreeg / kregen, (hebben) gekregen
|
kunnen
|
kon / konden, (hebben) gekund
|
lachen
|
lachte / lachten, (hebben) gelachen
|
laten
|
liet / lieten, (hebben) gelaten
|
lezen
|
las / lazen, (hebben) gelezen
|
liggen
|
lag / lagen, (hebben) gelegen
|
lopen
|
liep / liepen, (hebben) gelopen
|
meegaan
|
ging mee / gingen mee, (zijn) meegegaan
|
meenemen
|
nam mee / namen mee, (hebben) meegenomen
|
moeten
|
moest / moesten, (hebben) gemoeten
|
mogen
|
mocht / mochten, (hebben) gemogen
|
nakijken
|
keek na / keken na, (hebben) nagekeken
|
nemen
|
nam / namen, (hebben) genomen
|
onderzoeken
|
onderzocht / onderzochten, (hebben) onderzocht
|
ontbijten
|
ontbeet / ontbeten, (hebben) ontbeten
|
opstaan
|
stond op / stonden op, (zijn) opgestaan
|
oversteken
|
stak over / staken over, (zijn) overgestoken
|
overvallen
|
overviel / overvielen, (hebben) overvallen
|
rijden
|
reed / reden, (hebben) gereden
|
roepen
|
riep / riepen, (hebben) geroepen
|
scheiden
|
scheidde / scheidden, (zijn) zescheiden
|
schijnen
|
de zon scheen / , (de zon heeft geschenen)
|
schrijven
|
schreef / schreven, (hebben) geschreven
|
slapen
|
sliep / sliepen, (hebben) geslapen
|
sluiten
|
sloot / sloten, (hebben) gesloten
|
snijden
|
sneed / sneden, (hebben) gesneden
|
spreken
|
sprak / spraken, (hebben) gesproken
|
springen
|
sprong / sprongen, (hebben) gesprongen
|
staan
|
stond op / stonden op, (hebben) gestaan
|
steken
|
stak over / staken over, (hebben) gestoken
|
stelen
|
stal / stalen, (hebben) gestolen
|
sterven
|
stierf / stierven, (zijn) gestorven
|
stijgen
|
steeg / stegen, (zijn) gestegen
|
strijken
|
streek / streken, (hebben) gestreken
|
treffen
|
trof / troffen, (hebben) getroffen
|
trekken
|
trok / strokken, (hebben) getrokken
|
uitdoen
|
deed uit / degen uit, (hebben) uitgedaan
|
uitgaan
|
ging uit / gingen uit , (zijn) uitgegaan
|
uitsteken
|
stak uit / staken uit, (hebben) uitgestroken
|
uittrekken
|
trok uit / trokken uit, (hebben) uitgetrokken
|
vallen
|
viel / vielen, (zijn) gevallen
|
varen
|
voer / voeren, (hebben) gevaren
|
verbieden
|
verbood / verboden, (hebben) verboden
|
vergeten
|
vergat / vergaten, (hebben) vergeten
|
verkopen
|
verkocht / verkochten, (hebben) verkocht
|
verliezen
|
verloor / verloren, (hebben) verloren
|
verstaan
|
verstond / verstonden, (hebben) verstaan
|
vertrekken
|
vertrok / vertrokken, (zijn) vertrokken
|
vervangen
|
verving / vervingen, (hebben) vervangen
|
vinden
|
vond / vonden, (hebben) vevonden
|
vliegen
|
vloog / vlogen, (hebben) gevlogen
|
voorkomen
|
voorkwam / voorkwamen, (hebben) voorkomen
|
vragen
|
vroeg / vroegen, (hebben) gevraagd
|
vriezen
|
het vroor / , (zijn) gevroren
|
wassen
|
waste af / wsten, (hebben) gewassen
|
wegen
|
woog / wogen, (hebben) gewogen
|
weten
|
wist / wisten, (hebben) geweten
|
wijzen
|
wees / wezen, (hebben) gewezen
|
willen
|
wou / wilde / wilden, (hebben) gewild
|
winnen
|
won / wonnen, (hebben) gewonnen
|
worden
|
werd / werden, (zijn) geworden
|
zeggen
|
zei / zeiden, (hebben) gezegd
|
zien
|
zag / zagen, (hebben) gezien
|
zijn
|
waste af / waren, (zijn) geweest
|
zingen
|
zong / zongen, (hebben) gezongen
|
zitten
|
zat / zaten, (hebben) gezeten
|
zoeken
|
zocht / zochten, (hebben) gezocht
|
zullen
|
zou / zouden, (zijn)
|
zwemmen
|
zwom / zwommen, (hebben) gezwommen
|